Begin jaren 70 ben ik afgestudeerd aan het instituut van Prof. Tinbergen als econoom; ik heb veldonderzoek gedaan naar migratie in Turkije, ben een jaar of tien werkzaam geweest bij SOMO (groep van kritische economen), vervolgens ongeveer 20 jaar als consultant voor ondernemingsraden en vakbonden bij zo’ n 300 in Nederland gevestigde grote bedrijven.

Ik heb me overigens enigszins van de economie afgewend en ben een creatieve carrière begonnen als kunstschilder. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en ik zou toch iets zinnigs moeten kunnen zeggen over de grote economische problemen en dus over de financiële sector.

Wellicht heb ik deze aanloop nodig om mijzelf moed in te spreken, want deze materie is toch geen gesneden koek meer. Omdat dit voor vele lezers ook zo zal zijn, vat ik de moed op om een poging te doen. Naast het lezen van het boek van Joris Luyendijk ben ik verder gemotiveerd door twee interessante boeken die ik onlangs heb doorgeworsteld n.l. “De economie van goed en kwaad, De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesj tot Wall Street” van Tomas Sedlacek  en “Kapitaal in de 21ste eeuw” van Thomas Piketty.

Door mijn hoofd speelt de kernvraag: wat is het economisch nut  van de sector? Algemeen wordt gesteld dat  het belang van de sector groot is. De toegevoegde waarde, in de vorm van de vele lonen, salarissen en de gevormde winsten, vormt een aanzienlijk deel van het nationaal inkomen. Het gaat om een groeiend deel van de totale toegevoegde waarde, hetgeen onderdeel is van de ‘diensteneconomie’ die Nederland is geworden. Dat is op zich een goede zaak want waarschijnlijk wordt de meerderheid van onze werkgelegenheid gevormd binnen de dienstensector. Maar wat is het nut van die diensten? Mirjan de Rijke in de Groene nr. 14 stelt :  “De financiële sector, oftewel de banken, verzekeraars, pensioenfondsen en beleggers, was in 2013 goed voor 7,3 procent van het bbp. Daarmee is de financiële sector in Nederland groter dan in de meeste andere landen. Maar in werkgelegenheid is de sector beperkt: drie procent “

Als we echter kijken naar  de productie en services die door de sector geleverd worden dan wordt in de Groene nr. 16 door schrijfster gesteld dat “van de bankenactiviteiten slechts 30 % gericht is op de fysieke economie, zoals het financieren van hypotheken en bedrijfsinvesteringen, zeventig procent is gericht op de financiële sector zelf”.  In de Groene nr 14 vervolgens :“Volgens Lex Hoogduin, voormalig directielid van De Nederlandse Bank, heeft de financiële sector de economie eerder kwaad dan goed gedaan.

De groei van de financiële sector heeft een rem gezet op de productieve sector en daarmee op de reële economie. Het was immers voor iedereen met geld aantrekkelijker om te speculeren met financiële producten dan om in de reële economie te investeren.

De financiële sector trekt niet alleen geld maar ook arbeidskrachten weg uit productieve sectoren. Al met al genoeg aanleiding om de vraag te stellen naar het nut van de sector en de  kwaliteit en inhoud van diensten die worden geleverd.

Functie van de financiële instellingen

Als ik de indeling van Joris Luyendijk volg dan kunnen binnen de ‘Planet Finance’ drie of vier hoofdgroepen van activiteiten onderscheiden worden, nl :

De financiële sector zorgt ervoor dat onze pensioenen hun waarde behouden en vermogens beheerd worden.

Daarnaast komen de bancaire activiteiten, gericht op de consumenten. We kunnen via de banken ons inkomen innen en uitgeven en/of sparen. Ander bancaire activiteiten worden verricht voor de zakelijke sector. Bedrijven moeten ook kopen en verkopen en allerlei dagelijkse financiële transacties verrichten. Daarnaast hebben ze behoefte aan financiering voorinvesteringen, en worden ook hele bedrijven of delen daarvan verkocht via fusies en overnames (aandeelhouderswaarde). Tenslotte zijn er tal van verzekeringsactiviteiten, waarbij van alles en nog wat verzekerd kan worden.

Deze 4 activiteiten lopen in elkaar over.  Tot voor kort werden deze verschillende activiteiten uitgevoerd door verschillende bedrijven. De monopolisering van de sector heeft ertoe geleid dat al deze activiteiten nu door een en de zelfde onderneming worden verricht. Door deze monopolisering wordt  de vrije markt principieel aangetast omdat er zeer grote informatie verschillen gaan ontstaan tussen de inner-circle binnen deze concerns en mensen die daarbuiten staan. Dat wordt opgelost door een cultuur van zwijgen en vertrouwelijkheid en door de zogenaamde Chinese muren tussen afdelingen binnen de banken. Wie daar in geloofd, mag het zeggen! De schets die Luyendijk daarover geeft is overtuigend en geeft weinig houvast voor vertrouwen.

Vermogensbeheer

Terug naar een van de belangrijkste en meest discutabele activiteiten van de financiële instellingen, nl. het vermogensbeheer. Het gaat hier om vermogen dat in het verleden is gevormd en waarvan de consumptie is uitgesteld naar de toekomst. Rond deze activiteit zijn door de financiële instellingen vele ondoorzichtige producten aangeboden. Alle activiteiten zijn erop gericht om van geld meer geld te maken. Een activiteit die zich binnen de financiële instellingen afspeelt. Ze worden dus voor het grootste deel buiten de reëel economie uitgevoerd met vrijwel uitsluitend leenvermogen. Immers de schulden van de banken  staan nauwelijks in verhouding met  de ingelegde spaargelden.

Er wordt nu moord en brand geschreeuwd dat die vermogensverhouding binnen banken (verhouding eigen vermogen en vreemd vermogen) hoger moet worden, maar het blijft gaan om enkele procentpunten. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de vermogensverhoudingen zeer veel schever zijn geworden in de wereld.  Als voorbeeld noemt Piketty dat de helft van de bevolking in de VS slechts schulden heeft, terwijl 73 % van het kapitaal in handen is van slechts 10 % van de bevolking. Overigens is het te gemakkelijk om daarmee  dit onderwerp af te doen als alleen relevant voor de kleine groep zeer rijken, die natuurlijk direct belang hebben bij een zo profijtelijk mogelijk vermogensbeheer. Daarnaast hebben velen – allen een belang bij een redelijk pensioen in onze cultuur en het gevormde economische stelsel.

De vraag wordt dan wat is het geld, dat apart gezet wordt  of dat wordt ingehouden van het bruto loon, in de toekomst waard? Financiële instellingen gaan ermee aan de slag met behulp van zeer veel vreemd vermogen en komen tot de meest duistere aanbiedingen en ongelooflijke hoge rentepercentages.  Veel producten zijn voor een leek absoluut niet te begrijpen De consument kijkt voornamelijk naar de rente die in het vooruitzicht wordt gesteld en eventuele belastingvoordelen. Het is vaak ongelooflijk hoezeer rentes kunnen verschillen. Momenteel is de spaarrente  tot een absoluut minimum gedaald, maar kijk je naar de ontwikkelingen van de belangrijkste beursindexen dat blijkt dat een stijging van 10 % per maand bij afzonderlijke fondsen  de afgelopen maanden gerealiseerd kan worden.

Kom je in het private  circuit dan zullen de percentage nog hoger zijn. Er is sprake van grote verschillen en van zeer grote schommelingen. De verhalen over de rente op de Griekse staatsschulden zijn dagelijks nieuws en kunnen leiden tot een bankroet van de Griekse Staat.

Nu kom ik op een knooppunt in mijn denken en tot de centrale vraag naar de functie van geld en de functie van de financiële instellingen. Volgens het traditionele schoolboek van de economie is geld in principe een ruilmiddel dat betekent een afspiegeling van een reële stroom goederen en diensten die daartegenover staat. Als die hoeveelheid goederen en diensten constant zou zijn dan zou het voor de hoeveelheid geld ook gelden. Anders gezegd , in principe kun je met geld geen geld maken als je kijkt naar het totaal. De totale  hoeveelheid geld behoort dus in directe relatie te staan met de geproduceerde hoeveelheid goederen en diensten. Toename van de geldhoeveelheid  zou dan in de  orde van grootte moeten zijn van de productiviteitsstijging en de volumegroei van de productie.

Dit is anders dan doorgaans gezegd wordt. Want feitelijk wordt door de financiële instellingen van geld meer geld gemaakt en is er geen directe relatie met productie. Er wordt altijd gekeken naar het geld op het niveau van een groep of individu.  Maar  als het individu of een groep van geld meer geld maakt dan gaat dat altijd ten koste van iemand anders bij een gelijkblijvende hoeveelheid goederen en diensten.  En deze gedachte houdt mij het meest bezig.

De toename  van geld betekent een nieuwe verdelingen van macht; de voordelen van de ene gaan altijd ten koste van de ander. Omdat dit over de tijd en over de wereld economie wordt uitgesmeerd blijft een directe confrontatie uit maar wordt de ongelijkheid in de wereld veel groter. Eigenlijk zitten we in een verderfelijk systeem gevangen. Het mechanisme waarlangs de kosten op de ander worden afgewenteld gaat dan via inflatie of waardering van de verschillende muntsoorten.

De  conclusie van deze gedachten gang is dat de rente over het totaal niet hoger  kan worden dan de productiviteit plus een  procentuele vergoeding die de bank verricht voor de dienstverlening. Dan ziet de economie er heel wat anders uit.

Het geloof in de onzichtbare hand van het marktmechanisme wordt hiermee  aan de kant geschoven omdat het gebaseerd is op de leugen dat het streven naar eigen belang van individuen  in het totale systeem zou leiden tot een evenwicht. Tomas Sedlacek grijpt daarbij terug op Bijbelse waarden, die in ere hersteld moeten worden. Daarin wordt afstand genomen van het berekenen van woekerrentes en een lans gebroken voor het vereffenen van schulden.  Hij beschrijft onder anderen de functie van het zogeheten ‘Jubeljaar’ in Het Oude Testament. Eens in de zeven jaar werden alle schulden kwijtgescholden en werd het land teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars. Doel en gevolg hiervan was blijvende armoede te voorkomen. Overigens geeft Sedlacek nog vele voorbeelden hoe in de geschiedenis de staatshuishouding of te wel de economie was georganiseerd en hoe ideologieën en religies daar richtlijnen voor gaven. Het ging altijd om normen en waarden, die in de cultuur werden verankerd, terwijl onze cultuur momenteel is opgescheept met een  zogenaamde waardevrije inrichting van de economie, die geregeerd wordt door  het vrije marktmechanisme.

Er staat een premie op slimheid van techneuten die handelen zonder norm en ook daarover  zijn de beschrijvingen van Luyendijk overtuigend en choquerend.

Ik heb  me in het voorgaande geconcentreerd op het vermogensbeheer van de financiële instellingen. Mij lijkt beleid gericht op het vastleggen van rentes en het uitsluiten van de vrije markt op dit terrein veel fundamenteler dan voorstellen om de belasting op vermogen te verhogen. Deze laatste mogelijkheid past natuurlijk beter in de politieke realiteit, maar zal ook altijd weer tot veel ontduiking leiden. De vele belastingparadijzen en juridische constructies zijn hier voorbeelden van.

Fundamenteler is een discussie over de beperking en/of het afschaffen van de vrije markt van de ‘geldhandel’. Geldcreatie komt dan weer volledig in publieke handen met duidelijke en stringente criteria. In zekere zin is het ook een beetje terug naar de gouden standaard waar geldcreatie sterk beperkt was. Het burgerinitiatief “Ons Geld”, dat dezer dagen de ronde doet sluit hier bij aan.

Zakelijke bancaire functie

Een tweede belangrijk veld waarbinnen financiële instellingen functioneren is  hun bemoeienis met de financiering van het bedrijfsleven. De zakelijke bancaire functie is van wezenlijk belang. Maar omdat deze functie momenteel zeer is verweven met de eerste, n.l. die van vermogensbeheer, komt er een geweldige druk op het bedrijfsleven om hogere rendementen te halen en wordt de korte-termijn-financiële-prikkel steeds hoger.

Zolang de financiële prikkels die voortkomen uit het financiële systeem zelf in de vorm van speculatieve beleggingen de overhand hebben is er zelfs nauwelijks ruimte voor ‘normale’ kredietverlening aan het bedrijfsleven. Er wordt dan ook veel geklaagd over de geringe financiële ruimte voor het Midden en klein bedrijf.

Banken nemen verder een steeds meer centrale plaats in bij het bepalen van bedrijfsstrategieën, die meer en meer worden afgesteld op  korte termijn financiële doelen.

Er zijn zeer belangrijke regionale verschillen en verschillen in overheidsbeleid. In Europa en Nederland, zoals wij de ontwikkelingen vanaf de tweede helft van de vorige eeuw zien, is langzamerhand een consensus model ontstaan. In zekere mate werkt dat ook door binnen de organisatie van bedrijven. In Nederland was een proces gaande waarbij  verschillende partijen rond en binnen de ondernemingen rekening met elkaar hielden. Deze partijen zijn aandeelhouders, raden van commissarissen, raden van bestuur, management lagen, ondernemingsraden vakbonden met als ondersteunende en controlerende  partijen o.a. accountants, advocaten, kamer van koophandel en financiële instellingen.

Natuurlijk zijn er nog veel meer relevante organisaties. Denk aan consumenten organisaties, mededingingsorganisatie, milieu etc. In dit geheel van vele bedrijfsinterne- en externe instituten zijn de banken een steeds belangrijker plaats gaan innemen met de zeer eenzijdige invalshoek. Doorslaggevend  bij de beoordelingen en het waarderen van al deze ontwikkelingen geldt voor de banken de ‘norm’ van de sharehouders value (de aandeelhouderswaarde van de onderneming). En hier zitten we helemaal in het centrum van de “financial planet”.

Het is vanuit deze eenzijdige beoordelingshoek dat bedrijfsstrategieën door  de banken in richtingen worden gedwongen die vaak desastreus zijn. Alle andere belangen, die vertegenwoordigd worden door de genoemde instituties worden ondergeschikt gemaakt aan het aandeelhoudersbelang, hetgeen door de banken vertegenwoordigd wordt. Hiervan zijn voorbeelden te over. Ik verwijs o.a. naar artikel  Groene nr. 14 (Mirjande Rijk)

“De acties vanuit de financiële sector gaan regelmatig ten koste van de ‘echte’ economie, want ten koste van bedrijven, stelt Hans Schenk, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en lid van het Sustainable Finance Lab. Hij berekende dat financiële instellingen en aandeelhouders in Europa in de jaren voorafgaand aan 2008 jaarlijks duizend miljard euro besteedden aan fusies en overnames van Europese bedrijven. Doordat de meeste van die fusies en overnames mislukten, ging minstens 65 procent van het geld in rook op. Ten koste van de betreffende bedrijven: ze hadden geen geld meer om te investeren, moesten personeel ontslaan en waardevolle onderdelen verkopen om de verliezen te dekken. Bij sommige betekende dat het einde van het bedrijf, zoals nu met V&D dreigt te gebeuren.

Het private equity-fonds zet de kosten van de overname op de balans van het gekochte bedrijf, verkoopt de waardevolle onderdelen van het bedrijf (het vastgoed bijvoorbeeld) en de rest van het bedrijf gaat kopje onder. Deze opstelling van de financiële instellingen naar ondernemingen wordt gevoed door het mechanisme waar banken zelf binnen werken. Zij zijn er op gericht om van geld meer geld te maken, dus  zijn feitelijk  niet bezig met de reële economie van productie en dienstverlening.

De banken functioneren binnen een eigen financiële wereld met schulden, leenkapitaal en  rentes. Als de angel van de vrije rente eruit getrokken zou worden zou dat grote consequenties voor het hele systeem hebben en vervallen de belangrijkste functies, die banken nu naar zich toe hebben getrokken en die feitelijk voor de reële economie overbodig zijn.

Consumenten taak en verzekeringswezen

De nog niet besproken functie van de financiële instellingen zijn de bancaire functie naar de consumenten en het verzekeringswezen. Die laatste functie is nog niet zo lang geleden geïntegreerd in het financiële systeem en als gevolg van de crises wordt deze functie nu hier en daar weer verzelfstandigd.

Het lijkt een goede zaak als deze belangen weer worden ontvlochten want de financiële instellingen zijn inmiddels zo groot geworden dat ze ‘te groot zijn, om nog  te mislukken’ en dat daarom uiteindelijk de overheden en belastingbetaling alle risico’s dragen.

De consumenten bancaire taak blijft over als een belangrijke dienstverlening De taak zal  heel veel eenvoudiger en transparanter worden als alle speculatieve aspecten in de vorm van  verschillende rentepercentages en grote schommelingen uitgesloten worden, als eerder betoogd.

De algemene conclusie

Door de groei en de verwevenheid van de financiële instellingen is er een financiële economie ontstaan die  zich los van de reële economie verder ontwikkeld. Dat moet gestopt worden.

Rendement op investeringen, productiviteitsgroei, toename in volume van productie en dienstverlening dat zijn reële zaken.

Uitsluitend geld maken met geld leidt slechts tot verschuiving en herverdeling van vermogens en macht.

Rentes die hoger zijn dan de productiviteitsgroei en toename van productievolumes gaat ten koste van anderen en vergroting van de tegenstellingen.

Oplossingen moeten daarom gezocht worden om dit proces te stoppen.

Rentes moeten aan banden gelegd worden. Dat zal betekenen dat de vele producties die zijn verzonnen om vermogens te doen groeien ten koste van anderen te stoppen.

De vermogensbeheerfunctie van banken wordt daarmee afgeschaft. De zakelijke bancaire functie van banken zal niet langer gericht zijn op de aandeelhouderswaarde van een onderneming, maar gewoon een effectief rendement op een investering.

Het zal duidelijk zijn dat de functies van de banken daarmee fundamenteel anders zullen worden.

Banken moeten weer kleine dienstverlenende organisaties worden.

 

Leo van Velzen,
22 april 2015